door Arjan Verschuur, deelgenoot van Hof van Moeder Aarde
Inleiding
Vlak na de presentatie van het boek Vrij, Gelijk en Samenleven van Damaris Matthijsen, kreeg ik een exemplaar in mijn handen gedrukt. “Omdat wat Damaris schrijft en wat jullie hier op Hof van Moeder Aarde doen zo goed bij elkaar past”, aldus Makke van Vollenhoven, die de Leergang Samenlevingskunst bij Economy Transformers volgde en een seizoensplaats op ons kampeerterrein had. En Makke had gelijk. Ik heb het boek in één ruk uitgelezen en was meteen razend enthousiast. Zowel over de vele punten van herkenning, als over de aanvullende inzichten die het me gaf.
Een groot deel van de nieuwe inzichten had betrekking op dat wat Damaris de sleutel Eigendom noemt. Al lezend realiseerde ik me dat we op Hof van Moeder Aarde – intuïtief – al wel een begin hadden gemaakt met het ‘vrij’ of ‘van zichzelf’ maken van grond, maar dat we ten aanzien van het eigendom van arbeid en kapitaal nog een aantal grote stappen kunnen zetten, zodat ‘het’ nog beter ‘klopt’. In deze blog focus ik me op de productiefactor arbeid. Maar voor de helderheid van mijn verhaal wil ik bij de grond beginnen.
Eigendom van grond
Voordat we in 2016 de camping kochten die we sindsdien Hof van Moeder Aarde noemen, hadden we een brainstormsessie over mogelijkheden om een deel van de aankoop met crowdfunding te financieren. Terwijl we daar mee bezig waren, kreeg één van de initiatiefnemers de volgende ingeving: “Geef de Aarde terug aan haar zelf!” We waren er allemaal even stil van. Niet omdat het zo’n mooie pay off voor onze crowdfundingscampagne was, maar omdat we op dat moment allemaal voelden hoe waar het is dat de Aarde alleen zichzelf toebehoort. En dat het een kostbare illusie is dat we delen van de aarde kunnen bezitten. Na aankoop van de camping hebben we de grond daarom meteen uit de sfeer van het privé-bezit gehaald. Dat hebben we gedaan door het juridische eigendom van de grond onder Hof van Moeder Aarde onder te brengen in een stichting. De stichting heeft de grond aan een coöperatie in erfpacht gegeven, onder voorwaarde dat de coöperatie de grond op een ecologisch verantwoorde manier beheerd. En uiteindelijk zijn het bewoners en gasten die huurcontracten hebben waarin geregeld is dat zij – individueel en samen – van het vruchtgebruik van (delen van) de grond mogen genieten. Nog voordat we het begrip ‘drievoudig eigendom’ kenden, hebben we op Hof van Moeder Aarde het eigendom van de grond dus al drievoudig vorm gegeven.
Drievoudig eigendom
Recent was ik bij een presentatie van Jac Hielema over een ‘Kapitaal-orgaan voor Vrij, Gelijk en Samenleven’ dat ze vanuit Economy Transformers willen oprichten. Tijdens deze presentatie begreep ik eigenlijk pas goed wat bij ‘drievoudig eigendom’ de rolverdeling tussen de drie eigenaren is. Deze drie eigenaren werden door Jac aangeduid met de begrippen: ‘creatief eigenaar’, ‘economisch eigenaar’ en ‘juridische eigenaar’. Innerlijke koppelde ik deze drie begrippen meteen aan de rolverdeling tussen stichting, coöperatie en bewoners en gasten ten aanzien van de grond onder Hof van Moeder Aarde. Bewoners en gasten genieten samen van het vruchtgebruik van de grond en zijn daarmee economisch eigenaar. De coöperatie is de onderneming die vrij is om de grond naar eigen inzicht te ‘bewerken’ en daarmee creatief eigenaar. En de stichting, die zoals ik al schreef juridisch eigenaar is, bepaalt waarvoor de grond wel of niet gebruikt mag worden en dient er voor te zorgen dat de coöperatie (als creatief eigenaar) en bewoners en gasten (als economisch eigenaar) een gelijke stem hebben in de besluitvorming daarover.
Innerlijk koppelde ik de begrippen ‘creatief eigenaar’, ‘economisch eigenaar’ en ‘juridisch eigenaar’ ook meteen aan de manier waarop we op Hof van Moeder Aarde het eigendom van de arbeid geregeld hebben. En in de toekomst drievoudig zouden kunnen vormgeven. Sinds ruim een jaar zijn we op Hof van Moeder Aarde namelijk met elkaar in gesprek over de vraag hoe we een beweging van in economisch opzicht ‘zelfvoorzienend’ naar in economisch opzicht ‘samenvoorzienend’ kunnen maken. De aanleiding om hierover met elkaar in gesprek te gaan, was een flits van inzicht, waar vier onderling met elkaar samenhangende waarnemingen aan vooraf gingen.
De eerste waarneming was dat – ondanks het vele werk dat iedereen doet – enerzijds een aantal leden van onze gemeenschap eigenlijk minder dan voldoende inkomen heeft, terwijl er andere leden zijn die meer dan voldoende inkomen hebben om in hun levensbehoeften te voorzien.
De tweede waarneming was dat meerdere leden van onze gemeenschap – om voldoende inkomen te kunnen verwerven – werkzaamheden verrichten die ze niet leuk vinden en waar zij ook niet goed in zijn. Dit wordt met name zichtbaar in de werkzaamheden die de verhuur van ‘onze’ vakantiehuisjes met zich meebrengt. Ik heb het woord ‘onze’ voor vakantiehuisjes met opzet tussen ‘…’ gezet, omdat deze huisjes geen gemeenschappelijk eigendom, maar privé-eigendom zijn en ook voor eigen rekening en risico verhuurd worden. En daarbij verricht ieder die een vakantiehuisje verhuurd alle mogelijke werkzaamheden die dat met zich mee brengt.
De derde waarneming was dat een aantal leden van onze gemeenschap – door de tijd en energie die zij in werkzaamheden steken om in hun persoonlijke inkomen te voorzien – vaak niet toekomen aan werkzaamheden die ze wel leuk vinden en waar ze wel goed in zijn en die andere leden van onze gemeenschap en/of de gemeenschap als geheel ook ten goede zouden komen.
De vierde waarneming was dat we eigenlijk allemaal steeds voor de (onmogelijke) keuze staan om meer tijd en energie te investeren in werkzaamheden voor ons zelf waar we direct voor betaald worden of in werkzaamheden voor de gemeenschap waar we niet voor betaald worden, maar waarmee indirect wel in een deel van onze materiële, sociale en culturele levensbehoeften wordt voorzien.
De flits van inzicht die we ruim een jaar geleden hadden, was dat al deze waarnemingen het gevolg zijn van de (vanzelfsprekende) manier waarop we ons inkomen verwerven, namelijk: ieder voor zich. En dat we door alle werkzaamheden – die nu ieder voor zich doet – aansluitend bij ieders talent over de hele groep te verdelen, allemaal meer plezier in ons werk zouden kunnen hebben en als groep meer inkomsten zouden kunnen verwerven dan de huidige optelsom van onze individuele inkomens.
Maar hoe regel je dat dan?
Door de begrippen ‘creatief eigenaar’, ‘economisch eigenaar’ en ‘juridisch eigenaar’ in plaats van aan het begrip ‘grond’ aan het begrip ‘arbeid’ te koppelen, zag ik opeens hoe we dat kunnen doen. Om dat duidelijk te maken, maak ik eerst even een uitstapje naar de in onze samenleving gangbare arbeidsverhoudingen.
Drievoudig eigendom van arbeid
In de hedendaagse economie is het gangbaar dat een ‘werkgever’ een ‘werknemer’ in dienst neemt. In de termen ‘werkgever’ en ‘werknemer’ zit overigens een interessante omkering, omdat het feitelijk de ‘werknemer’ is die – tegen betaling van een bepaalde beloning – zijn werk- ofwel arbeidsvermogen aan de ‘werkgever’ verkoopt. Het zou dus meer in overeenstemming met de feiten zijn wanneer we de ‘werkgever’ arbeidsnemer en/of loongever zouden noemen en de ‘werknemer’ arbeidsgever en/of loonnemer. Ook een ZZP-er kunnen we een arbeidsgever noemen en zijn of haar opdrachtgever een arbeidsnemer. In beide gevallen zijn Arbeid en Inkomen onlosmakelijk met elkaar verbonden.
De (economische) noodzaak om onze individuele arbeid tegen een individueel inkomen te ruilen ofwel verkopen, kunnen we alleen doorbreken, wanneer we Arbeid en Inkomen van elkaar scheiden.
Om arbeid en inkomen van elkaar te kunnen scheiden, hebben we een derde partij nodig, die in plaats van de arbeidsgever de beloning van de arbeidsnemer ontvangt en in plaats van de arbeidsnemer een inkomen aan de arbeidsgever uitkeert. Een inkomen dat niet gelijk hoeft te zijn aan de beloning die de arbeidsnemer betaald heeft, maar – afhankelijk van de inkomensbehoefte van de arbeidsgever – ook lager of hoger kan zijn.
Met deze derde partij erbij kunnen we – net als bij het vrij maken van grond en kapitaal, ook ten aanzien van de productiefactor arbeid – een drievoudige eigendomsstructuur creëren. In deze drievoudige eigendomsstructuur:
- is de arbeidsgever creatief eigenaar van zijn of haar arbeidsvermogen;
- blijft de zeggenschap van de arbeidsnemer over de arbeid beperkt tot het economisch eigenaarschap (ofwel: het vruchtgebruik) van het arbeidsresultaat;
- en wordt de derde partij juridisch eigenaar van de arbeidsvergoeding (ofwel: de vereffening voor de geleverde abeidsprestatie).
Ik kan me voorstellen dat het begrip ‘juridisch eigenaar’ in relatie tot ‘arbeid’ vraagtekens oproept. Ik zal daarom ook deze combinatie van begrippen kort toelichten. Dat doe ik weer aan de hand van de gangbare (duale) arbeidsverhoudingen.
Door een werknemer in dienst te nemen, wordt een werkgever de facto juridisch eigenaar van het werkvermogen van zijn werknemer. Een werkgever heeft namelijk het recht om te bepalen welke werkzaamheden zijn of haar werknemers waar, wanneer en hoe uit moeten voeren. In dit geval is de werknemer/arbeidsgever dus enkel creatief eigenaar van zijn arbeid en de werkgever/arbeidsnemer niet alleen economisch eigenaar maar ook juridisch eigenaar. De balans in het eigenaarschap van de arbeid slaat in dit geval dus door naar de kant van de werkgever/ arbeidsnemer.
Een ZZP-er kan – net als een werknemer – zijn of haar arbeidsvermogen verkopen, maar meestal verkoopt een ZZP-er niet zijn of haar arbeidsvermogen maar het resultaat van zijn of haar arbeid ofwel zijn of haar arbeidsprestatie. Je zou kunnen zeggen dat de ZZP-er in dat laatste geval juridisch eigenaar van zijn of haar werkvermogen blijft. De balans in het eigenaarschap van de arbeid slaat in dit geval dus door naar de kant van de arbeidsgever.
Uit het bovenstaande volgt dat bij drievoudige eigenaarschap van arbeid de derde partij niet alleen als functie heeft om Arbeid en Inkomen van elkaar te scheiden, maar ook als functie heeft om de balans tussen enerzijds het creatief eigendom van de arbeidsgever en anderzijds het economisch eigendom van de arbeidsnemer te waarborgen. Deze derde partij kan dat doen door de behoeften van arbeidsnemers en de behoeften van arbeidsgevers – door middel van goed overleg met beide partijen – op elkaar af te stemmen. De derde partij is met andere woorden een (sociaal) evenwichtsorgaan.
Maar wat zijn – in algemene zin – de behoeften van arbeidsgevers en arbeidsnemers die door middel van overleg in dit evenwichtsorgaan op elkaar afgestemd kunnen worden?
Met de arbeidsprestatie die een arbeidsgever levert, voorziet hij of zij (direct of indirect) in de consumptiebehoefte van de arbeidsnemer.
Door – in plaats van de arbeidsgever – een vergoeding voor de arbeidsprestatie in ontvangst te nemen, kan de derde partij in de vereffeningsbehoefte van de arbeidsnemer voorzien. Met de ontvangen vergoeding kan de derde partij vervolgens in de inkomensbehoefte van de arbeidsgever voorzien.
In de huidige arbeidsverhoudingen wordt een arbeidsgever er eigenlijk toe gedwongen om zich in relatie tot de arbeidsnemer te laten leiden door zijn of haar inkomensbehoefte. Wanneer de derde partij in de inkomensbehoefte van de arbeidsgever voorziet, kan in relatie tot de arbeidsnemer de ontwikkelingsbehoefte van de arbeidsgever weer naar voren treden. Dat wil zeggen, de behoefte om zijn of haar talenten te ontwikkelen en op een zinvolle manier ten dienste van anderen in te zetten.
De essentie van de functie van de derde partij is met andere woorden om enerzijds de (geestelijke) ontwikkelingsbehoefte van de arbeidersgever en anderzijds de (materiële) consumptiebehoefte van de arbeidsnemer zo goed mogelijk op elkaar af te stemmen. En daarmee enerzijds te voorkomen dat de arbeidsnemer – vanuit zijn consumptiedrift – het arbeidsvermogen van de arbeidsgever uitbuit, en anderzijds te voorkomen dat de arbeidsgever – vanuit zijn ontwikkelingsdrift – een arbeidsprestatie levert waar de arbeidsnemer helemaal geen behoefte aan heeft.
Maar heeft de derde partij misschien zelf ook nog behoeften, die vervuld worden door enerzijds in de inkomensbehoefte van arbeidsgevers en anderzijds in de vereffeningsbehoefte van arbeidsnemers te voorzien?
Als deze behoeften er inderdaad zijn, dan ligt het voor de hand dat deze in de sfeer van het rechtsleven te vinden zijn. De ontwikkelingsbehoefte van de arbeidsgever ligt immers in de sfeer van het geestelijke/culturele leven en de consumptiebehoefte van de arbeidsnemer ligt in de sfeer van het economische leven.
In de rechtssfeer is het gelijkheidsbeginsel leidend. Door in de inkomensbehoefte van de arbeidsgever te voorzien, wordt recht gedaan aan het rechtsgevoel dat ieder mens evenveel recht op voldoende voedsel, kleding en onderdak heeft. Hoeveel inkomen een arbeidsgever nodig heeft om in de levensbehoeften van zichzelf en degenen waar hij/zij zorg voor draagt te voorzien, kan echter verschillen. Zowel van persoon tot persoon als in de loop van de tijd. Het rechtsgevoel vraagt dus niet dat elke arbeidsgever een gelijk en vast inkomen krijgt, maar dat elke arbeidsgever een variabel inkomen krijgt dat past bij zijn of haar wisselende behoefte.
In relatie tot de arbeidsnemer leeft het rechtsgevoel dat een gelijke prestatie ook gelijk beloond dient te worden. Los van de situatie waarin een individuele arbeidsgever zich bevindt en de inkomensbehoefte die hij of zij in die specifieke situatie heeft. De derde partij kan recht doen aan dit rechtsgevoel door bij de arbeidsnemers een zogenaamde ‘markt-conforme’ prijs voor de geleverde arbeidsprestaties in rekening te brengen.
Nu we de rechtsbehoeften van de derde partij in beeld hebben, wordt ook duidelijk wie of wat deze derde partij is. De behoeften in de rechtssfeer zijn namelijk geen individuele behoeften, maar behoeften van de gemeenschap. De derde partij is met andere woorden ‘een geheel van samenwerkende mensen’ ofwel ‘een arbeidsgemeenschap’ ofwel – in termen van Economy Transformers – ‘een DeelGenootschap’.
Door voor gelijke prestaties een gelijke vergoeding te betalen, voorziet de arbeidsnemer in de ene rechtsbehoefte van de arbeidsgemeenschap. En door genoegen te nemen met een inkomen dat voldoende is om te voorzien in de levensbehoeften van zichzelf en degenen waar hij/zij zorg voor draagt, voorziet de arbeidsgever in de andere rechtsbehoefte van de arbeidsgemeenschap.
En met het geld dat overblijft, wanneer ieder van ons niet – zoals gewoonlijk – al-mijn-inkomen-dat-ik-met-mijn-werk-verdient-heb opmaakt, kan vervolgens collectief kapitaal gevormd worden. En daar kan Jac je meer over vertellen ;-).