Een gebeurtenis om nooit te vergeten

Een gebeurtenis om nooit te vergeten

Zeven jaar nadat ik als 16-jarige jongeling tijdens een reis met mijn ouders door India werd geconfronteerd met de schrijnende tegenstelling tussen rijkdom en armoede werkte ik als student Tropische Cultuurtechniek aan de Landbouwuniversiteit in Wageningen mee aan het vergroten van de kloof. Ja, echt waar. Terwijl ik die als ontwikkelingswerker en irrigatie-ingenieur nu juist dacht te verkleinen. Ondanks het vermoeden dat het tegendeel waar was, had ik tot dan toe de hoop nog niet opgegeven dat ik binnen het bestaande wetenschappelijke denken en binnen de bestaande sociale werkelijkheid een bijdrage zou kunnen leveren aan het oplossen van de ongelijkheid (lees: onrechtvaardigheid) in de wereld. Maar toen deed ik stage bij de Baluchistan Minor Irrigation and Agricultural Development Project (BMIADP) in Quetta, Baluchistan, Pakistan.

Behalve dat Peronnik Veltman, jaargenoot en vriend met wie ik stage liep, en ik op verschillende manieren appelboomgaarden irrigeerden om te onderzoeken welke methoden het meest efficiënt waren, deden wij ook onderzoek naar de impact (ja, dat woord bestond toen ook al) van een project van de BMIADP in het dorpje Bakalzai, Baluchistan aan de voet van de bergen op de grens met Afghanistan. Ergens in de jaren ervoor had de BMIADP het irrigatiesysteem van dat dorp betonneerd. Dat wil zeggen ze had de inlaat en alle primaire, secundaire en tertiaire kanalen van beton gemaakt. Als alle bewateringswegen van beton waren, dan zou er minder verlies van water zijn, zo dacht men, en dus zouden er rijkere oogsten zijn en dus zou er meer geld verdiend kunnen worden. Deels klopte dit idee van minder waterverlies en dus hogere opbrengsten ook wel. De gemiddelde welvaart in het dorp was intussen gestegen, sommige bewoners hadden nu een auto, een televisie en andere luxe artikelen. Maar andere bewoners waren nog even arm, zo niet nog armer dan voorheen. Kortom: er was een kloof ontstaan tussen de rijkere en de armere mensen in het dorp. Bovendien was de dorpsgemeenschap voor de reparatie van schade aan het irrigatiesysteem afhankelijk geworden van de overheid.

Want wat was het geval?

Toen we met een tolk in onze Four-wheel-drives, donated by the UN, in het dorp arriveerden om de lokale boeren te interviewen, zaten zeker twintig mannen in een kring onder een boom thee te drinken. De vrouwen verbleven achter de muren van hun lemen huizen, wisten we, die lieten zich niet zien. We probeerden contact te maken met de mannen, maar ze sloegen geen acht op ons, ze waren helemaal niet geïnteresseerd en wilden ons eigenlijk niet te woord staan. We stonden er een beetje verloren bij. Het feit dat we van de BMIADP waren en in witte Four-wheel drives van de overheid reden, maakten totaal geen indruk op hen. We kwamen in een behoorlijk ongemakkelijke (neo-koloniale) situatie terecht. Met onze goede bedoelingen. Na veel moeite begrepen we dat deze mannen vonden dat de overheid hun irrigatiesysteem moest repareren, want op verschillende plaatsen was het beton gebarsten. Als we niet kwamen om de kanalen te repareren, dan konden we net zo goed weer vertrekken.

We besloten om alle kanalen langs te lopen, om te beginnen bij de inlaat, en te inventariseren waar de barsten zaten, daar waren we wel even zoet mee. En af en toe kwamen we een boer tegen op zijn perceel, die wel wat wilde zeggen. Waarschijnlijk ook omdat hij op dat moment niet onder de groepsdruk van de thee drinkende mannen stond. Het beeld dat zo ontstond was ontluisterend.

De boeren hoger in het systeem, boven de barsten zeg maar, kregen nog voldoende water om hun velden te bevloeien. Zij hadden nog redelijke tot goede oogsten. Maar de boeren lager in het systeem, onder de barsten dus, ontvingen weinig tot geen water. Via de scheuren in het beton liep het water immers weg. De oogsten van de boeren benedenstrooms waren ronduit slecht. En omdat ze niet meer zelf het systeem konden onderhouden, waren ze afhankelijk geworden van de overheid voor de reparatie van de gebarsten kanalen. En die reparatie kwam maar niet.

Wat was dus de impact van het project van de BMIADP? Op de kortere termijn was er meer water beschikbaar voor alle boeren en dus waren er rijkere oogsten en meer inkomsten. Maar zodra de barsten kwamen, ontstond er (weer) waterverlies, vooral voor de boeren lager in het systeem. Terwijl de boeren dichter bij de inlaat nog voldoende water hadden. Gevolg? Een groeiende kloof tussen steeds rijker wordende boeren bovenstrooms en steeds armer wordende boeren benedenstrooms.

Bovendien waren de dorpelingen afhankelijk geworden van de overheid voor het onderhoud van hun irrigatiesysteem.

De afhankelijkheid van de overheid en de groeiende kloof tussen rijkere en armere dorpelingen maakten dat de gemeenschap uit elkaar viel. Ik vond dit alles verschrikkelijk om te constateren. De hele zin van mijn studie werd onder mij weggeslagen. Ik begreep in de loop van de daaropvolgende weken en maanden steeds beter dat het geen zin heeft om als rijke witte westerling ontwikkelingshulp te bieden in de vorm technische innovatie en dergelijke. Heel duidelijk zag ik hoe het ‘moderniseren’ van irrigatiesystemen juist verschillen veroorzaakte, de sociale samenhang in een gemeenschap kapot maakte, de mensen van het dorp afhankelijk maakte van instanties van buitenaf. Kortom: mijn motivatie om ontwikkelingswerker en irrigatie-ingenieur te worden, kelderde tot ver beneden het nulpunt en leidde tot een diepe innerlijke crisis, maar daarover later iets meer.

Hoe zou de situatie zijn in dorpen waar de BMIADP geen projecten had uitgevoerd? Om een antwoord te vinden op die vraag reden we op een ochtend in onze Four-wheel-drive de bergen in op de grens tussen Pakistan en Afghanistan, de zogenoemde stammengebieden. Het was de voormalige Britse kolonisatoren nooit gelukt deze gebieden aan hen te onderwerpen, de Pathanen, ook wel Pasjtoen genoemd, die er woonden (in tegenstelling tot de Baluchi’s aan de voet van de bergen) waren altijd onafhankelijk gebleven. Op de grens tussen het gebied van de Baluchi’s en het gebied van de Pathanen gekomen werden we tegemoet gereden door bebaarde mannen met tulbanden op en kalasjnikovs over hun schouders. (In die tijd zaten de Sovjets in Afghanistan en stonden de Amerikanen aan de kant van de Muhajedeen, de latere Taliban.) Ze vroegen ons wat we kwamen doen. We zeiden dat we graag naar de bron van het water wilden van het irrigatiesysteem beneden, dat was ook echt waar. Naast dat we natuurlijk wilden zien hoe zij leefden. Één van de Pathanen nam plaats in onze auto, we moesten hun Four-wheel-drive volgen nog hoger de bergen in. Al snel zagen we hun irrigatiekanaaltjes, niet van beton maar van platte leistenen als dakpannen gelegd. We begrepen wel dat de eerste de beste flinke regenbui de stenen zouden wegspoelen. Die regenbuien waren behoorlijk heftig, we hadden ze meegemaakt, in korte tijd vielen vele centimeters water, stroomden de opgedroogde rivierbeddingen vol en spoelden alles wat los en vast zat weg. Na afloop moesten die kanaaltjes weer helemaal opnieuw worden gelegd, begrepen we, dat is veel werk. Maar ze konden het zelf doen en het zag er prachtig uit.

Even later kwamen we bij lemen huizen te midden van frisse appelbomen. Daar zat het dorpshoofd samen met andere bebaarde mannen met tulbanden en kalasjnikovs thee te drinken. We werden hartelijk ontvangen, kregen ook thee en moesten met iedereen op de foto. In tegenstelling tot de Baluchi’s beneden, waren deze Pathanen wel geïnteresseerd, zij wilden alles van ons weten en wij konden alles aan hun vragen. (Misschien een beetje naïef achteraf, in de decennia erna werden westerlingen gekidnapt en pas voor veel geld weer vrij gelaten. De Amerikanen verklaarden ons na afloop ook voor gek dat we zomaar de stammengebieden waren ingereden.) Of we naar de bron konden van het water dat het irrigatiesysteem beneden voedde? Dat mocht. Er werd direct een expeditieteam samengesteld bestaande uit vijf Pathanen die ons zouden begeleiden. Maar niet voor dat we met elkaar op de foto waren gezet in de appelboomgaard. We moesten te voet nog hoger de bergen in, één van de mooiste ervaringen in m’n leven. Na een flinke tocht door een drooggevallen rivierbedding kwamen we bij een bergwand aan die was bedekt met mos waar water langs naar beneden sijpelde en onderaan een stroompje vormde. Wonderlijk hoe uit een wand hoog in de bergen water stroomt, dat niet alleen dit dorp van de Pathanen in de bergen van water voorziet, maar ook het dorp van de Baluchi’s beneden. 

Één van de Pathanen ging met zijn rug tegen de wand staan, sloeg op onderbuik hoogte zijn handen in één, vormde zo een zogenoemde zeemanstrap, en nodigde me uit om op zijn schouders te klimmen om zo rechtstreeks uit de bron te kunnen drinken. Dat liet ik me geen twee keer zeggen. Toen ik een moment later op zijn schouders stond, zie je het voor je?, drukte ik mijn gezicht in het natte mos en zoog het frisse water in mij op. Alsof ik aan de borst van moeder Aarde hing.

Sinds die dag begreep ik dat ik als ontwikkelingswerker en irrigatie-ingenieur van een non-gouvernementele organisatie geen bijdrage zou kunnen leveren aan de oplossing van de groeiende kloof tussen rijk en arm.

Kerst 1988 keerde ik terug naar Nederland en viel ik in een diep zwart gat. Letterlijk. Om weer uit dat gat te komen, moest ik op zoek naar een alternatief voor het bestaande wetenschappelijke denken en de bestaande sociale werkelijkheid. Maar ja, waar vind je die?